16 Toen sloot Jonatan een verbond met David en zei: "Ik hoop dat de Heer over je vijanden zal oordelen."
17 En Jonatan liet David het opnieuw zweren. Want David was zijn allerbeste vriend en hij hield heel veel van hem.
18 Daarna zei Jonatan: "Morgen begint de nieuwe maand. Dan zal mijn vader je missen [ bij de feestmaaltijd ], want je plaats zal leeg blijven.
19 Maar op de derde dag moet je in ieder geval naar de plek komen waar je je de vorige keer had verborgen. Ga daar bij de Haëzel-rots zitten.
20 Ik zal drie pijlen langs de rots schieten, alsof ik op een doel mik.
21 Ik zal tegen mijn schildknaap zeggen: 'Ga de pijlen zoeken.' Als ik duidelijk tegen de jongen zeg: 'De pijlen liggen dichterbij! Haal ze!' dan kun je komen. Dan is het veilig voor je. Dan is er niets aan de hand, dat zweer ik bij de Heer.
22 Maar als ik tegen hem zeg: 'De pijlen liggen verder weg!' dan moet je vluchten. Dan stuurt de Heer je weg.