13 Laat de Heer Rechter zijn tussen u en mij. Laat de Heer u maar straffen voor wat u mij aandoet, maar ikzelf zal u niets doen.
14 Een oud spreekwoord zegt: 'Slechte mensen doen slechte dingen.' Maar ik zal u niets doen.
15 Wie bent u, de koning van Israël, eigenlijk aan het achtervolgen? Eén enkele vlo! Een dode hond!
16 Laat daarom de Heer onze Rechter zijn en over u en mij rechtspreken. Hij ziet wat er gebeurt. Hij zal voor mij opkomen en eerlijk rechtspreken."
17 Toen David dit tegen Saul had gezegd, vroeg Saul: "Ben jij dat, mijn zoon David?" Toen begon Saul te huilen.
18 Hij zei tegen David: "Jij bent een beter mens dan ik. Want jij bent goed voor mij geweest, terwijl ik jou kwaad heb gedaan.
19 Vandaag heb je me laten zien hoe goed je voor mij bent. Want je hebt me niet gedood, ook al gaf de Heer je vandaag daartoe de kans.