20 Het hele gebied dat voor Mij is, zal een vierkant zijn van 25.000 el [ (13,25 km) ] breed en 25.000 el lang. En de stad ligt in dat gebied.
21 De delen die daarnaast dan nog over zijn, zijn voor de koning. Zijn gebied is zo breed als het gebied dat voor Mij is, en loopt aan de oostkant vanaf die grond tot aan de oostgrens, en aan de westkant vanaf die grond tot aan de zee. Het gebied dat voor Mij is en de tempel liggen in het midden van dat gebied.
22 Het gebied van de Levieten en het gebied van de stad liggen dus midden in het gebied van de koning. Alles wat overblijft tussen het gebied van de stam van Juda en het gebied van de stam van Benjamin, zal voor de koning zijn.
23 De rest van de stammen krijgt de volgende gebieden: Langs het gebied dat van Mij is, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Benjamin één deel.
24 Langs het gebied van de stam van Benjamin, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Simeon één deel.
25 Langs het gebied van de stam van Simeon, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Issaschar één deel.
26 Langs het gebied van de stam van Issaschar, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Zebulon één deel.