27 Ze worden niet moe en struikelen niet. Ze rusten niet en slapen niet. Ze leggen hun gordel niet af en hun schoenriemen breken niet.
28 Hun pijlen zijn scherp en hun bogen gespannen. De hoeven van hun paarden zijn zo hard als steen. De wielen van hun strijdwagens draaien zo snel als een wervelwind.
29 Hun gebrul klinkt als het brullen van een leeuw. Ze grommen, grijpen hun buit en slepen die mee, zonder dat iemand hen tegenhoudt.
30 In die tijd zal dat volk over Israël heen spoelen als een woeste zee. Overal zal duisternis en ellende zijn, waar je ook kijkt. Zelfs overdag zal het donker zijn, doordat dat volk alles verwoest en verbrandt.