6 Want de Oppermachtige Here zegt: “Wee Jeruzalem, stad van moordenaars, u bent een roestige pot, smerig door de goddeloosheid. Haal het vlees er stuk voor stuk uit. De volgorde is niet belangrijk, geen enkel stuk is beter dan het andere.
7 Want haar verdorvenheid is voor iedereen duidelijk, zij moordt openlijk en laat het bloed achter op de rotsen, zodat iedereen het kan zien, zij giet het niet eens uit op de grond, zodat ze het met aarde kan bedekken.
8 En Ik heb het daar laten liggen, openlijk, zodat het mijn toorn en wraakzucht opwekt.
9 Wee Jeruzalem, stad van moordenaars. Ik zal het brandhout onder haar opstapelen.
10 Gooi het hout er maar op zodat het vuur oplaait en de inhoud van de pot gaat koken. Laat het vleesnat verdampen, het vlees verkolen en de botten verbranden.
11 Zet de pot daarna leeg op de kolen, zodat de roest en de vuile onreinheid er afbranden.
12 Maar het is vergeefse moeite, de roest en het vuil blijven zitten, zelfs in het heetste vuur.