27 De nakomelingen van Gerson, een andere groep Levieten, ontvingen twee steden met weidegrond van de stam van Manasse: de vrijstad Golan in Basan en Beësthera.
28-29 De stam van Issachar gaf vier steden: Kisjon, Dobrath, Jarmuth en En-Gannim, elk met de weidegronden.
30-31 De stam van Aser gaf vier steden met weidegrond: Misal, Abdon, Helkath en Rechob.
32 De stam van Naftali gaf de vrijstad Kedes in Galilea, Hammoth-Dor en Kartan.
33 Zo werden er dertien steden met de bijbehorende grond toegewezen aan de Gersonieten.
34-35 De overblijvende Levieten—de Merarieten—kregen van de stam van Zebulon de volgende vier steden met weidegrond: Jokneam, Karta, Dimna en Nahalal.
36-37 De stam van Ruben gaf hun Beser, Jahza, Kedemoth en Mefaäth, ook elk met weidegrond.