1 Ook de volgende geschiedenis had plaats in de tijd dat er geen koning in Israël was. De mannen van de stam Dan zochten nog steeds een plek waar zij zich definitief konden vestigen, want hun was nog geen eigen grondgebied toegewezen zoals aan de andere stammen van Israël.
2 Daarom werden vijf dappere mannen uit hun stam vanuit de steden Zora en Estaol eropuit gestuurd om als spionnen het land te verkennen dat in bezit moest worden genomen. Toen de vijf spionnen in de bergen van Efraïm waren gekomen, overnachtten zij bij Micha.
3 Het viel hun op dat de jonge Leviet een accent had. Daarom namen ze hem apart en vroegen: ‘Wie heeft u hierheen gebracht en wat doet u hier eigenlijk?’
4 De jongeman vertelde hun van zijn afspraak met Micha en dat hij bij hem in dienst was als priester.
5 ‘Dat komt goed uit,’ zeiden de spionnen. ‘Vraag God of we op deze tocht succes zullen hebben.’
6 ‘Ja, trek gerust verder,’ antwoordde de priester. ‘Want de tocht die u maakt, is naar de wil van de Here.’
7 Daarop gingen de vijf mannen naar de stad Laïs en het viel hun op hoe veilig iedereen zich daar voelde. De mensen leefden zoals de Sidoniërs in rust en vrede. Ook was er geen leider die om welke reden dan ook de mensen onderdrukte. Bovendien woonden zij ver van hun familie in Sidon en hadden weinig of geen contact met de mensen uit het omringende gebied.