23 Zij schreeuwden tegen de stoet dat men moest stoppen. De mannen van Dan draaiden zich om en vroegen: ‘Wat is er? Waarom komt u ons met zoveel mensen achterna?’
24 ‘Wat bedoelt u met “Wat is er?” ’ barstte Micha uit. ‘U bent er met al mijn goden en mijn priester vandoor gegaan, ik heb niets meer over!’
25 ‘Pas op uw woorden,’ waarschuwden de mannen van Dan dreigend, ‘anders wordt misschien iemand van ons zó kwaad dat hij u allemaal vermoordt.’
26 Daarop zetten zij de tocht voort. Omdat Micha zag dat zij sterker waren dan hij, maakte hij rechtsomkeert en ging naar huis.
27 Daarna kwam de stam Dan met Micha's goden en zijn priester bij de stad Laïs aan en zij overvielen de stad. De bevolking was nergens op bedacht en daarom konden ze de stad ongehinderd binnengaan, zij doodden alle inwoners en staken de stad in brand.
28 Niemand kwam de inwoners te hulp, want ze woonden ver van Sidon en er waren geen plaatselijke bondgenoten, want ze hadden met niemand iets te maken. Laïs lag in het dal van Bet-Rechob. Toen herbouwden de mannen van Dan de stad en gingen daar wonen.
29 Ze noemden de stad ‘Dan’, naar hun stamvader, een zoon van Jakob, maar vroeger heette de stad Laïs.