7 Toen sprak de koning tot de man Gods: Kom toch met mij naar huis en verkwik u, dan wil ik u een geschenk geven.
8 Doch de man Gods zeide tot de koning: Al gaaft gij mij de helft van uw huis, ik zou niet met u binnengaan, noch brood eten, noch water drinken aan deze plaats,
9 want zo is mij geboden door het woord des Heren: Eet er geen brood, en drink er geen water, en keer niet terug langs de weg die gij gekomen zijt.
10 Toen sloeg hij een andere weg in, en keerde niet terug langs de weg, waarlangs hij te Betel gekomen was.
11 Nu woonde er te Betel een oude profeet, wiens zonen hem de gehele handeling kwamen vertellen, welke de man Gods die dag te Betel verricht had. Ook de woorden die hij tot de koning gesproken had, vertelden zij hun vader.
12 Toen sprak hun vader tot hen: Welke weg is hij gegaan? Daarop duidden zijn zonen hem de weg uit, die de man Gods toen hij uit Juda kwam, gegaan was.
13 Toen zeide hij tot zijn zonen: Zadelt mij de ezel. Zij zadelden hem de ezel; hij besteeg die,