7 Na vier jaren vroeg Absalom de koning: Laat mij toch gaan, opdat ik te Hebron de gelofte betale, die ik de Here gedaan heb.
8 Want uw knecht heeft, toen ik in Gesur, in Aram, woonde, de gelofte gedaan: indien de Here mij werkelijk naar Jeruzalem terugbrengt, dan zal ik de Here vereren.
9 Daarop antwoordde hem de koning: Ga in vrede. Toen stond hij op en ging naar Hebron.
10 En Absalom zond spionnen onder alle stammen van Israël met de opdracht: Zodra gij het hoorngeschal hoort, zult gij zeggen: Absalom is koning te Hebron!
11 Met Absalom gingen tweehonderd mannen uit Jeruzalem mee, genodigden die zonder argwaan meegingen en van de zaak niets afwisten.
12 Ook ontbood Absalom, toen hij de offers zou brengen, de Giloniet Achitofel, Davids raadsman, uit zijn stad Gilo. Zo werd het een machtige samenzwering, en voortdurend kwam er meer volk bij Absalom.
13 Toen kwam iemand David berichten: De mannen van Israël hebben Absaloms partij gekozen.