2 En toen zij op het punt stonden het kruid des lands volledig af te vreten, zeide ik: Here Here, vergeef toch! Hoe zou Jakob staande kunnen blijven? Hij is immers klein!
3 Dit berouwde de Here. Het zal niet geschieden, zeide de Here.
4 Aldus deed de Here Here mij aanschouwen: Zie, de Here Here riep een vuur op om te straffen. Dat verteerde de grote vloed en zou ook het bouwland verteren.
5 Doch ik zeide: Here Here, houd toch op! Hoe zou Jakob staande kunnen blijven? Hij is immers klein!
6 Dit berouwde de Here. Ook dit zal niet geschieden, zeide de Here Here.
7 Aldus deed Hij mij aanschouwen: Zie, de Here stond bij een loodrechte muur, met een paslood in zijn hand.
8 Toen zeide de Here tot mij: Wat ziet gij, Amos? En ik zeide: Een paslood. Daarop zeide de Here: Zie, Ik ga het paslood aanleggen in het midden van Israël, mijn volk; Ik zal het voortaan niet meer sparen.