21 Wanneer de plaats die de Here, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te vestigen, te ver voor u is, dan zult gij van de runderen en van het kleinvee, die de Here u gegeven heeft, slachten, zoals ik u geboden heb, en in al uw woonplaatsen daarvan eten zoveel gij wilt.
22 Maar gij zult daarvan eten als van een gazel en een hert: de onreine en de reine beiden mogen ervan eten.
23 Houd er echter aan vast, dat gij geen bloed eet, want het bloed is de ziel en gij zult niet de ziel met het vlees eten.
24 Gij zult het niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water.
25 Gij zult het niet eten; opdat het u en uw kinderen na u wèl ga, als gij doet wat recht is in de ogen des Heren.
26 Doch wat gij aan heilige gaven hebt en uw gelofteoffers, die zult gij met u meenemen naar de plaats die de Here verkiezen zal;
27 gij zult uw brandoffers, het vlees en het bloed, bereiden op het altaar van de Here, uw God, en het bloed van uw slachtoffers zal op het altaar van de Here, uw God, uitgegoten worden, maar het vlees moogt gij eten.