28 en dat deze dagen zouden herdacht en gevierd worden in elk geslacht, in elke familie, in elk gewest, in elke stad, zodat deze Purimdagen uit het midden der Joden niet zouden verdwijnen, noch hun gedachtenis zou ophouden bij hun nakomelingen.
29 En koningin Ester, de dochter van Abichaïl, schreef samen met Mordekai, de Jood, met alle nadruk om deze tweede brief over het Purimfeest zo krachtig mogelijk te maken.
30 En hij zond brieven aan al de Joden in de honderd zevenentwintig gewesten van het rijk van Ahasveros, woorden van heilwens en trouw,
31 dat men deze Purimdagen op hun bepaalde tijden zou vieren, zoals Mordekai, de Jood, en koningin Ester voor hen hadden bepaald en zoals zij voor zichzelf en voor hun nakomelingen bepalingen hadden vastgesteld aangaande de vastentijden en het weegeroep.
32 En het bevel van Ester stelde deze Purimvoorschriften vast en het werd in een boek opgeschreven.