12 Abram bleef wonen in het land Kanaän en Lot vestigde zich in de steden van de Streek, en sloeg zijn tenten op tot bij Sodom.
13 De mannen van Sodom nu waren zeer slecht en zondig tegenover de Here.
14 En de Here zeide tot Abram, nadat Lot zich van hem gescheiden had: Sla toch uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt, naar het noorden, zuiden, oosten en westen,
15 want het gehele land, dat gij ziet, zal Ik u en uw nageslacht voor altoos geven.
16 En Ik zal uw nageslacht maken als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zou kunnen tellen, ook uw nageslacht te tellen zou zijn.
17 Sta op, doorwandel het land in zijn lengte en breedte, want u zal Ik het geven.
18 Daarna sloeg Abram zijn tenten op en ging wonen bij de terebinten van Mamre, bij Hebron, en hij bouwde daar een altaar voor de Here.