12 Daarna, in de vijfde maand, op de tiende van de maand – dat jaar was het negentiende jaar van koning Nebukadressar, de koning van Babel – kwam Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, die voor het aangezicht van de koning van Babel stond, te Jeruzalem,
13 en verbrandde het huis des Heren en het koninklijk paleis; alle huizen van Jeruzalem, althans alle huizen der aanzienlijken, verbrandde hij met vuur.
14 En het leger der Chaldeeën, dat bij de bevelhebber van de lijfwacht was, haalde gezamenlijk al de muren rondom Jeruzalem neer.
15 En de armen van het volk en de rest van het volk, die in de stad was overgebleven, en de overlopers die naar de koning van Babel overgelopen waren – de rest van de menigte voerde Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, in ballingschap.
16 Slechts enige van de armen van het land liet Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, achterblijven als wijngaardeniers en landbouwers.
17 Voorts braken de Chaldeeën de koperen zuilen die bij het huis des Heren behoorden, alsmede de onderstellen en de koperen zee, die in het huis des Heren waren, aan stukken; en zij voerden al het koper daarvan naar Babel.
18 Ook de potten, de scheppen, de messen, de sprengbekkens, de schalen en al het koperen gereedschap, waarmede men de dienst verrichtte, namen zij mee.