5 Indien zijn dagen vastgesteld zijn,het getal zijner maanden bij U bepaald is,Gij zijn grenzen gesteld hebt, die hij niet zal overschrijden,
6 wend dan uw blik van hem af, opdat hij rust vinde,zodat hij als een dagloner behagen scheppe in zijn dag.
7 Want voor een boom blijft er nog hoop;wordt die omgehouwen, hij loopt weer uit,en zijn nieuwe scheuten blijven niet achterwege.
8 Wanneer zijn wortel in de aarde verouderten zijn tronk in de grond afsterft,
9 dan bot hij weer uit, zodra hij water ruikt,en schiet twijgen als een jonge plant.
10 Maar wanneer een man sterft, dan ligt hij krachteloos neer;geeft een mens de geest, waar is hij gebleven?
11 Zoals water verdampt uit een meeren een rivier verloopt en uitdroogt,