8 Terwijl mijn broeders, die met mij opgetrokken waren, het hart van het volk deden versmelten, bleef ik volkomen trouw aan de Here, mijn God.
9 Daarom heeft Mozes te dien dage gezworen: voorzeker zal het land, dat uw voet betreden heeft, voor altijd het erfdeel van u en uw zonen zijn, omdat gij volkomen trouw gebleven zijt aan de Here, mijn God.
10 Welnu, zie, de Here heeft mij in het leven behouden, zoals Hij beloofd heeft. Het is nu vijfenveertig jaar, sedert de Here dit woord tot Mozes gesproken heeft, gedurende welke tijd Israël in de woestijn rondgetrokken heeft. Welnu, zie, ik ben heden vijfentachtig jaar oud;
11 ik ben thans nog even sterk als toen Mozes mij uitzond; de kracht, die ik nu bezit is dezelfde als die ik toen had, kracht om te strijden en om uit en in te gaan.
12 Geef mij daarom dit bergland, waarvan de Here te dien dage gesproken heeft, want gij zelf hebt toen gehoord, dat daar Enakieten zijn met grote, versterkte steden; wellicht zal de Here met mij zijn en zal ik hen verdrijven, zoals de Here gesproken heeft.
13 Toen zegende Jozua hem, en hij gaf aan Kaleb, de zoon van Jefunne, Hebron ten erfdeel.
14 Daarom is Hebron het erfdeel van Kaleb, de zoon van Jefunne, de Kenizziet, tot op de huidige dag, omdat hij volkomen trouw gebleven is aan de Here, de God van Israël.