19 en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg veertigduizend vijfhonderd.
20 Naast hem de stam Manasse: de vorst nu der zonen van Manasse was Gamliël, de zoon van Pedasur;
21 en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg tweeëndertigduizend tweehonderd.
22 Voorts de stam Benjamin: de vorst nu der zonen van Benjamin was Abidan, de zoon van Gidoni;
23 en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg vijfendertigduizend vierhonderd.
24 Al de getelden van de legerplaats van Efraïm waren honderdachtduizend éénhonderd, naar hun legerscharen. Zij zullen in de derde plaats opbreken.
25 Het vendel van de legerplaats van Dan zal aan de noordzijde zijn, naar hun legerscharen. De vorst nu der zonen van Dan was Achiëzer, de zoon van Ammisaddai;