28 Als er niemand is die het kan uitleggen, moeten ze ook niet tegen de gemeente in talen van de Geest spreken. Ze mogen dan wel voor zichzelf tegen God in een taal van de Geest spreken.
29 Wat betreft de profeten: twee of drie mogen profeteren tot de gemeente. De anderen moeten nagaan of het klopt.
30 Maar als God aan iemand anders die daar is plotseling iets laat zien, moeten de anderen hun mond houden.
31 Op die manier kunnen jullie allemaal één voor één profeteren. Dan hebben alle mensen er iets aan en worden ze erdoor aangemoedigd en opgebouwd.
32 De profeten zijn de baas over hun eigen geest[ , dus ze kunnen zwijgen als dat nodig is ].
33 Want God is geen God van wanorde, maar van vrede.
34 Zoals ook in alle andere gemeenten moeten de vrouwen hun mond houden in de dienst. Ze mogen niet zitten praten. Ze moeten gehoorzaam en bescheiden blijven tegenover hun man[ , want hij is het hoofd ], zoals dat in de [ Romeinse ] wet staat.