6 Ik heb [ het geloof in jullie hart ] geplant. Apollos heeft [ jullie geloof ] verzorgd. Maar God zorgde voor de groei [ van jullie geloof ].
7 Daarom is degene die plant niet belangrijk, en degene die verzorgt ook niet. Alleen God is belangrijk, want Hij zorgt voor de groei.
8 Maar de planter en de verzorger zijn wel allebei nodig. En allebei zullen ze hun eigen beloning krijgen voor het werk dat ze hebben gedaan.
9 Zo zijn wij dus Gods medewerkers. En jullie zijn Gods akker [ waarop Híj werkt ].[ Je zou ook kunnen zeggen: ] Jullie zijn Gods gebouw.
10 Met de gave die God mij heeft gegeven, heb ik als een goed bouwmeester het fundament [ van jullie geloof ] gelegd. Op dat fundament bouwen andere mensen verder. Maar zij moeten wel goed opletten hóe ze daarop verder bouwen.
11 Want niemand mag een ander fundament leggen dan dat er al ligt. Want dat fundament is Jezus Christus.
12 Later zal vanzelf duidelijk worden hoe iedereen op dit fundament verder heeft gebouwd. Als je goed gebouwd hebt, is dat te vergelijken met goud, zilver en edelstenen. Als je slecht gebouwd hebt, is dat te vergelijken met hout, hooi en stro.