27 Ik heb vreselijk hard gewerkt. Ik heb slapeloze nachten, honger en dorst gehad. Ik heb vaak dagenlang niets gegeten. Ik heb het koud gehad door gebrek aan kleren.
28 En behalve dat en alle andere dingen waar ik mee te maken heb, moet ik ook nog alle dagen voor de gemeenten zorgen.
29 Als iemand zich zwak voelt, voel ik dan niet met hem mee? En als iemand het geloof van een ander beschadigt, gloei ik dan niet van boosheid?
30 Als ik dan zo nodig moet opscheppen, zal ik opscheppen over andere dingen. Namelijk over de dingen waardoor de mensen [ die tégen mij zijn ] vinden dat ik zwak ben.
31 De God en Vader van onze Heer Jezus, die voor eeuwig geprezen moet worden, weet dat ik niet lieg.
32 Toen ik in Damaskus was, liet de bestuurder van Damaskus (aangesteld door koning Aretas) de stad bewaken. Want hij wilde mij gevangen nemen.
33 Maar vrienden hebben mij toen vanuit een raam in de stadsmuur in een mand naar beneden laten zakken. En zo ben ik ontsnapt. (lees verder)