14 Maar kort daarna stak er vanaf het eiland plotseling een zware storm op. Die wordt de Euroklydon genoemd.
15 De storm sleurde het schip mee. Ze konden het niet met de kop in de wind houden. Ze gaven het op en lieten het schip met de wind meedrijven.
16 Maar plotseling schoten we de luwte in van een eilandje, Klauda. Daar konden we met moeite de roeiboot van het schip in veiligheid brengen.
17 De zeelui hesen de roeiboot aan boord. Daarna haalden ze touwen onder het schip door om het bij elkaar te houden. Ook haalden ze alle zeilen en masten omlaag. Want ze waren bang dat het schip op de Syrtis zou vastlopen. Zo lieten ze het schip drijven.
18 Het schip werd verschrikkelijk heen en weer geslingerd. Daarom gooiden ze de volgende dag de lading in zee [ om het schip lichter te maken ].
19 De derde dag gooiden we de zeilen, masten en touwen overboord.
20 Dagenlang zagen we geen zon of sterren. Het was verschrikkelijk noodweer. Uiteindelijk verloren we alle hoop de storm te overleven.