25 Houd dus moed, mannen. Want ik geloof God. Alles zal gaan zoals de engel tegen mij heeft gezegd.
26 Maar we zullen op één of ander eiland stranden."
27 Het was inmiddels de 14e nacht dat we rondzwalkten op de Adriatische Zee. Midden in die nacht dachten de zeelui dat ze in de buurt van land kwamen.
28 Ze peilden met het peillood hoe diep het was. Het was er 20 vadem [ (36 m) ]. Iets verderop peilden ze weer: 15 vadem [ (27 m) ].
29 Ze werden bang dat het schip op de rotsen te pletter zou slaan. Daarom gooiden ze van de achterkant van het schip vier ankers in het water en wensten dat het dag werd.
30 Toen beweerden de zeelui, dat ze van de voorkant van het schip ankers in het water wilden gooien. Maar ze lieten de roeiboot in het water zakken. Ze wilden daarmee van het schip wegkomen.
31 Paulus zag het. Hij zei tegen de hoofdman en de soldaten: "Zij moeten ook aan boord blijven. Anders kunnen jullie niet worden gered."