38 Toen ze gegeten hadden, gooiden ze de rest van het graan in zee. Zo maakten ze het schip lichter.
39 Toen het dag werd, wisten ze niet waar ze waren. Ze herkenden het land niet. Maar ze zagen een inham met een strand. Ze besloten om te proberen het schip op dat strand te laten lopen.
40 Ze hesen de ankers op en lieten zich door de golven naar het strand drijven. Ook maakten ze de touwen los waarmee ze het roer hadden vastgezet. Ze hesen het voorste zeil en koersten naar het strand.
41 Maar ze kwamen op een zandbank terecht en het schip liep vast. Het voorste deel van het schip bleef muurvast zitten. Het achterste deel brak af door het beuken van de golven.
42 De soldaten wilden alle gevangenen doden. Want ze waren bang dat de gevangenen zwemmend zouden ontsnappen.
43 Maar de hoofdman wilde Paulus redden. Daarom hield hij hen tegen. Hij beval dat de mensen die konden zwemmen het eerst overboord moesten springen en naar het strand moesten zwemmen.
44 De anderen moesten proberen om op stukken wrakhout en planken aan land te komen. Zo kwam iedereen in veiligheid.