8 Maar van de Zoon zegt Hij: "God, U bent voor eeuwig Koning en U heerst volmaakt rechtvaardig.
9 U houdt van rechtvaardigheid en haat onrechtvaardigheid. Daarom heeft God aan U méér blijdschap gegeven dan aan de anderen om U heen."
10 En God zegt ook: "Heer, U heeft in het begin de hemel en de aarde gemaakt.
11 De hemel en de aarde zullen verdwijnen, maar U blijft voor altijd. Hemel en aarde zullen verslijten als een kledingstuk.
12 U zal ze oprollen als een mantel en ze vervangen door een andere. Maar U blijft dezelfde en aan uw leven komt geen einde."
13 En tegen geen één engel heeft God ooit gezegd: "Ga naast Mij zitten, totdat Ik al je vijanden helemaal verslagen heb." [ Maar wel tegen de Zoon. ]
14 De engelen zijn [ alleen maar ] dienende geesten. Ze moeten de mensen dienen die al het goede van God zullen krijgen dat God heeft beloofd. (lees verder)