1 Zeg, rijke mensen, huil en jammer over alle ellende die jullie gaat overkomen.
2 Jullie geld is niets meer waard. Jullie kleren worden door de motten opgegeten. Jullie goud en zilver roesten.
3 Die roest is het bewijs dat jullie verkeerd bezig zijn. Het veroordeelt jullie. Want jullie hebben schatten opgepot, en dat terwijl het eind van de tijd in zicht is.
4 Jullie hebben de arbeiders die op jullie akkers hebben gewerkt, niet betaald. Luister: dat schreeuwt om rechtvaardigheid! En de arbeiders die voor jullie de oogst hebben binnengehaald, roepen tot de Almachtige God [ omdat jullie hen er niet voor betaald hebben ].