1 Zeg, rijke mensen, huil en jammer over alle ellende die jullie gaat overkomen.
2 Jullie geld is niets meer waard. Jullie kleren worden door de motten opgegeten. Jullie goud en zilver roesten.
3 Die roest is het bewijs dat jullie verkeerd bezig zijn. Het veroordeelt jullie. Want jullie hebben schatten opgepot, en dat terwijl het eind van de tijd in zicht is.
4 Jullie hebben de arbeiders die op jullie akkers hebben gewerkt, niet betaald. Luister: dat schreeuwt om rechtvaardigheid! En de arbeiders die voor jullie de oogst hebben binnengehaald, roepen tot de Almachtige God [ omdat jullie hen er niet voor betaald hebben ].
5 Jullie hebben op aarde een lekker leventje gehad. Jullie hebben gedaan waar jullie zin in hadden. Zo hebben jullie je geweten langzaam doodgemaakt, net zoals je een kalf langzaam vetmest vóór je het slacht.
6 Jullie hebben onschuldige mensen veroordeeld en zelfs vermoord, zonder dat ze zich tegen jullie konden verdedigen.