3 En als iemand tegen jullie zegt: 'Wat doen jullie daar?' dan moeten jullie zeggen: 'De Heer heeft het dier nodig. Hij stuurt het zo snel mogelijk terug.' "
4 Ze gingen naar het dorp en zagen langs de weg een jonge ezel vastgebonden staan bij een deur. Ze maakten het dier los.
5 Een paar mensen die daar stonden, zeiden: "Waarom maken jullie dat ezeltje los?"
6 Ze antwoordden zoals Jezus tegen hen had gezegd. Toen lieten ze hen hun gang gaan.
7 Ze brachten het ezeltje naar Jezus en legden hun mantels er op. Toen ging Jezus op de ezel zitten.
8 En heel veel mensen spreidden hun mantels uit op de weg. Andere mensen trokken takken met bladeren van de bomen en legden die op de weg.
9 En de mensen die voor Jezus uit liepen en achter Hem aan kwamen riepen: "Hosanna! [ (= 'Red toch!') ] Gods zegen op de Man die door de Heer is gestuurd!