1 Jezus ging weer naar de synagoge. Daar was een man met een verlamde hand.
2 De Farizeeërs letten op Jezus, of Hij hem op de heilige rustdag zou genezen. Want dan zouden ze Hem ervan kunnen beschuldigen dat Hij iets deed wat niet mag.
3 Jezus zei tegen de man met de verlamde hand: "Kom eens hier in het midden staan."
4 Toen zei Hij tegen de Farizeeërs: "Mag je op de heilige rustdag goed doen, of kwaad doen? Mag je op de heilige rustdag een mens redden, of hem doden?" Ze zwegen.