5 Jezus vroeg: "Hoeveel broden hebben jullie?" Ze zeiden: "Zeven."
6 Hij zei tegen de mensen dat ze op de grond moesten gaan zitten. Hij nam de zeven broden en dankte God ervoor. Toen brak Hij de broden in stukken en gaf die aan de leerlingen om uit te delen. Ze deelden het brood uit aan de mensen.
7 Ze hadden ook een paar visjes. Nadat Hij die had gezegend, zei Hij dat ze die ook moesten uitdelen.
8 En de mensen aten tot ze genoeg hadden. Toen haalden ze de stukken op die overgebleven waren: zeven manden vol.
9 Er waren ongeveer 4000 mensen. Na het eten stuurde Jezus hen naar huis.
10 Onmiddellijk daarna stapte Jezus met zijn leerlingen in de boot en voer naar het gebied van Dalmanoeta.
11 De Farizeeërs kwamen naar Jezus toe en begonnen ruzie met Hem te maken. Ze vroegen Hem om een teken van God te laten zien. [ Ze wilden dat Hij bewees wie Hij was ]. Dat vroegen ze om Hem uit te dagen.