4 En ze zagen Elia en Mozes met Jezus spreken.
5 Petrus zei tegen Jezus: "Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten neerzetten: één voor U, één voor Mozes en één voor Elia."
6 Want hij wist niet wat hij moest zeggen, want ze waren erg bang.
7 Toen kwam er een wolk om hen heen. En een stem zei vanuit de wolk: "Dit is mijn Zoon, van wie Ik heel veel houd. Luister naar Hem."
8 Maar toen ze rondkeken, zagen ze alleen Jezus nog maar. Verder was er niemand meer.
9 Toen ze de berg weer afdaalden, zei Jezus streng dat ze aan niemand mochten vertellen wat ze hadden gezien. Ze mochten er pas met andere mensen over praten als de Mensenzoon uit de dood zou zijn opgestaan.
10 Ze dachten hierover na. En ze hadden het er met elkaar over wat dat betekende: uit de dood opstaan.