10 Hun staart leek op de staart van een schorpioen, met een angel er in. Met hun staart konden ze de mensen kwaad doen, vijf maanden lang.
11 Hun koning was de engel van de bodemloze put. In het Hebreeuws heet hij Abaddon. In het Grieks heet hij Apollyon [ (= 'Vernietiger') ].
12 De eerste ramp van de laatste drie rampen is nu geweest. Let op: er komen nóg twee rampen.
13 De zesde engel blies op zijn trompet. Toen hoorde ik een stem komen uit de vier horens van het gouden altaar dat vóór God staat.
14 Die stem zei tegen de zesde engel met de trompet: "Laat de vier engelen los die bij de grote rivier de Eufraat gevangen worden gehouden."
15 En de vier engelen die speciaal voor dat moment op die dag van die maand van dat jaar gevangen waren gehouden, werden losgelaten. Ze mochten een derde deel van de mensen doden.
16 Ze hadden een leger van 200 miljoen ruiters bij zich. Dat aantal werd tegen mij gezegd.