29 Ze zijn oneerlijk, ontrouw, hebzuchtig en gemeen geworden. Ze zitten vol jaloersheid, moord, ruzie, bedrog en wreedheid.
30 Ze roddelen, liegen, beledigen God en scheppen op over zichzelf. Ze weten steeds wel weer wat slechts te bedenken. Ze zijn ongehoorzaam aan hun ouders.
31 Ze zijn onverstandig, onbetrouwbaar, onvriendelijk, haatdragend en liefdeloos.
32 Ze weten heel goed dat God zegt dat zulke mensen de doodstraf verdienen. Maar toch doen ze die dingen. En ze vinden het ook prachtig als andere mensen die dingen doen.