13 Want niet de mensen die de wet kénnen worden door God vrijgesproken van schuld, maar de mensen die de wet van God dóen.
14 De niet-Joodse volken kennen de wet [ van Mozes ] niet. Maar als ze vanzelf doen wat er in de wet staat, laten ze zien dat ze ook zonder de wet [ van Mozes ] zélf weten wat goed en wat kwaad is.
15 Ze laten zien dat in hun hart staat geschreven wat de wet [ van Mozes ] eist. Hun geweten en hun gedachten vertellen hun of het goed of kwaad is wat ze doen.
16 Mijn goede nieuws zegt, dat God op een dag aan Jezus Christus de opdracht zal geven om recht te spreken. Hij zal de mensen dan beoordelen op wat er diep in hun hart verborgen is.
17 [ Jullie verbeelden je heel wat! ] Jullie heten Joden. Jullie vinden de wet heel belangrijk. Jullie scheppen er over op dat jullie God kennen.
18 Jullie kennen Gods wil. Jullie weten precies wat goed en verkeerd is. Want jullie kennen de wet.
19 Jullie denken dat jullie mensen van andere volken kunnen leren wie God is. Jullie denken dat jullie hun alles over het geloof in God kunnen leren.