1 De koningin van Scheba hoorde hoe wijs en rijk Salomo dankzij de Heer was geworden. Daarom reisde ze naar Jeruzalem om hem allerlei moeilijke vragen te stellen. Want ze wilde weten hoe wijs hij was.
2 Ze kwam met een groot aantal dienaren naar Jeruzalem. Ook had ze een grote stoet kamelen bij zich die beladen waren met specerijen, edelstenen en heel veel goud. Ze sprak met Salomo over alles wat ze wilde weten.
3 En Salomo wist een antwoord op al haar vragen. Geen vraag was voor hem te moeilijk.
4 De koningin van Scheba zag de wijsheid van Salomo, het paleis dat hij had gebouwd,
5 het eten op zijn tafel, de dienaren die aan zijn tafel zaten, de bedienden die klaarstonden, hun kleren, de wijnschenkers en de pracht en praal waarmee hij naar de tempel van de Heer ging om zijn brand-offers te brengen. En ze was diep onder de indruk.
6 Ze zei tegen de koning: "Wat ik in mijn land over u en uw wijsheid allemaal heb gehoord, is dus werkelijk waar.
7 Maar ik geloofde het niet, totdat ik kwam en het met mijn eigen ogen zag. Werkelijk, de mensen hadden mij nog niet de helft verteld! U bent nog wijzer en rijker dan ze zeiden.