54 Toen koning Salomo klaar was met zijn gebed, stond hij weer op. Want hij had op zijn knieën voor het altaar van de Heer gelegen, met zijn handen opgestoken naar de hemel.
55 Hij ging staan en zegende het hele volk Israël luid:
56 "Prijs de Heer! Hij heeft zijn volk Israël rust gegeven, zoals Hij heeft beloofd. Hij heeft alles gedaan wat Hij had beloofd door zijn dienaar Mozes.
57 Ik bid dat onze Heer God met ons zal zijn, zoals Hij met onze voorouders is geweest, en dat Hij ons niet in de steek zal laten.
58 Ik bid dat Hij in ons hart een verlangen naar Hem zal leggen. Dan zullen wij kunnen leven zoals Hij het wil. Dan zullen we ons aan alle wetten en leefregels houden die Hij aan onze voorouders heeft gegeven.
59 Ik bid dat onze Heer God dag en nacht zal denken aan wat ik Hem hier heb gebeden. Want dan zal Hij elke dag Rechter zijn over mij en over zijn volk [ en voor ons opkomen ].
60 En dan zullen alle volken van de aarde toegeven dat de Heer God is, en niemand anders.