35 De zonen van Ezau waren: Elifaz, Rehuël, Jehus, Jaëlam en Korach.
36 De zonen van Elifaz waren: Teman en Omar, Zefi en Gaëtam, Kenaz, Timna en Amalek.
37 De zonen van Rehuël waren: Nahat, Zera, Samma en Mizza.
38 De zonen van Seïr waren: Lotan, Sobal, Zibeon, Ana, Dison, Ezer en Disan.
39 De zonen van Lotan waren: Hori en Homam. De zus van Lotan heette Timna. De zonen van Sobal waren: Aljan, Manahat, Ebal, Sefi en Onam.
40 De zonen van Zibeon waren: Aja en Ana.
41 De zoon van Ana was Dison. De zonen van Dison waren: Hamran, Esban, Jitran en Keran.