16 Toen ging koning David de tent binnen. Hij knielde voor de Heer neer en zei: "Heer, U heeft zóveel voor mij gedaan! Mijn familie en ik hebben dat helemaal niet verdiend!
17 En U vond dit nog niet eens genoeg, Heer. Daarom heeft U tegen mij ook gesproken over de verre toekomst. U behandelt mij als een belangrijk man, Heer God.
18 Wat kan ik nog tegen U zeggen? U kent mij, Heer.
19 U heeft mij al deze grote dingen beloofd omdat U graag goed voor mij wil zijn.
20 Heer, niemand is als U. Er is geen andere God dan U. Uit alles wat we zelf hebben gehoord weten we zeker: niemand is als U.
21 En geen ander volk is te vergelijken met uw volk Israël. Het is het enige volk op aarde dat door zijn God is bevrijd omdat Hij het tot zijn eigen volk wilde maken. U deed dat om bekend te maken wie U bent, en om grote en indrukwekkende dingen te doen voor uw land, uw volk. U heeft hen bevrijd uit Egypte. U heeft andere volken voor hen weggejaagd.
22 Voor eeuwig is Israël uw volk en voor eeuwig bent U, Heer, hun God.