26 Deze Selomit en zijn broers bewaakten alle geschenken die koning David, de familiehoofden en de legeraanvoerders aan de Heer hadden gegeven.
27 Het waren voorwerpen die ze in de oorlogen hadden buitgemaakt en aan de tempel van de Heer hadden gegeven.
28 Ook alle geschenken van de profeet Samuel, koning Saul de zoon van Kis, aanvoerder Abner de zoon van Ner, aanvoerder Joab de zoon van Zeruja en allerlei andere mensen. Selomit en zijn broers moesten die bewaken.
29 Uit de familie van Jizhar waren Kenanja en zijn zonen ambtenaren en rechters in Israël.
30 Hasabja en nog 1700 flinke mannen uit [ de familie van ] Hebron hielden toezicht op het ophalen van de belasting voor de tempel en voor de koning. Maar alleen in het deel van Israël dat aan de westkant van de Jordaan lag.
31 Jeria had de leiding. Toen David 40 jaar koning was, werd er onderzocht wie er allemaal bij de familie van Hebron hoorden. Er bleken veel dappere mannen uit zijn familie in Jaëzer in Gilead te wonen.
32 Dat waren nog 2.700 flinke mannen, die familiehoofden waren. Zij werden door koning David aangewezen om in het gebied aan de oostkant van de Jordaan toezicht te houden op het ophalen van de belasting voor de tempel en voor de koning. Dus in het gebied van de stammen van Ruben en Benjamin en de helft van de stam van Manasse.