18 Van de stam van Juda: Elihu, een van Davids broers.Van de stam van Issaschar: Omri, de zoon van Michaël.
19 Van de stam van Zebulon: Jismaja, de zoon van Obadja.Van de stam van Naftali: Jerimot, de zoon van Azriël.
20 Van de stam van Efraïm: Hosea, de zoon van Azarja.Van de ene helft van de stam van Manasse: Joël, de zoon van Pedaja.
21 Van de andere helft van de stam van Manasse, in Gilead: Jiddo, de zoon van Zecharja.Van de stam van Benjamin: Jaäsiël, de zoon van Abner.
22 Van de stam van Dan: Azarel, de zoon van Jeroham.Dit waren de aanvoerders van Israëls stammen.
23 David had niet de mannen laten tellen die jonger dan 20 jaar waren. Want de Heer had gezegd, dat Hij Israël zo ontelbaar zou maken als de sterren aan de hemel.
24 Joab, de zoon van Zeruja, was wel met tellen begonnen, maar had het niet afgemaakt. Want de Heer was er kwaad over geworden dat David het volk liet tellen. Daarom is in de boeken met de geschiedenis van koning David niet opgeschreven hoeveel mannen het waren.