6 Toen gaven ook alle familiehoofden, stamhoofden, aanvoerders en ambtenaren van de koning goud, zilver en edelstenen voor de bouw van de tempel.
7 Ze gaven 5000 talenten [ (150.000 kilo) ] goud, 10.000 goudstukken, 10.000 talenten [ (300.000 kilo) ] zilver, 18.000 talenten [ (540.000 kilo) ] koper en 100.000 talenten [ (3 miljoen kilo) ] ijzer.
8 Ook gaf een aantal mannen de edelstenen weg die ze bij zich hadden, voor de tempelschat. Ze gaven ze aan Jehiël, uit de familie van Gerson.
9 De mensen gaven heel gul, want ze gaven het graag aan de Heer. Het hele volk was daar blij over. Ook koning David was er erg blij mee.
10 Hij prees de Heer en zei: "Ik prijs U, Heer, God van onze vader Israël, voor altijd.
11 Want U bent groot en machtig. U bent een machtig Koning. Alles in de hemel en op de aarde is van U. U bent de allerhoogste Koning.
12 Als iemand rijk en machtig is, heeft U hem dat gegeven. Want U heerst over alles. U bent oppermachtig. U kan mensen groot en machtig maken.