45 die een zoon was van Hasabja, die een zoon was van Amazia, die een zoon was van Hilkia,
46 die een zoon was van Amzi, die een zoon was van Bani, die een zoon was van Semer,
47 die een zoon was van Mali, die een zoon was van Musi, die een zoon was van Merari, die een zoon was van Levi.
48 De andere Levieten deden dienst in de tent van ontmoeting.
49 Maar alleen Aäron en zijn zonen mochten de offers brengen op het brandoffer-altaar en het wierook-altaar. En alleen zij mochten het werk in de allerheiligste kamer doen en vergeving brengen over het volk Israël. Dat moesten ze doen volgens de wetten die Mozes, de dienaar van God, had gegeven.
50 Dit is de familie van Aäron: Aärons zoon was Eleazar. Zijn zoon was Pinehas. Zijn zoon was Abisua.
51 Zijn zoon was Bukki. Zijn zoon was Uzzi. Zijn zoon was Seraja.