23 Daarna kreeg hij weer een zoon. Efraïm noemde hem Beria [ (= 'in slechte tijden') ], omdat zijn twee zonen waren gedood.
24 Beria kreeg een dochter: Seëra. Zij bouwde Laag Bet-Horon en Hoog Bet-Horon. Ook bouwde ze Uzzen-Seëra.
25 Beria kreeg ook zonen: Refa en Resef. Resefs zoon was Tela. Zijn zoon was Tahan.
26 Zijn zoon was Ladan. Zijn zoon was Ammihud. Zijn zoon was Elisama.
27 Zijn zoon was Nun. Zijn zoon was Jozua.
28 De gebieden en plaatsen waar de stam van Efraïm woonde, waren: Bet-El met de dorpen die daarbij hoorden, in het oosten Naäran, in het westen Gezer met de dorpen die daarbij hoorden, Sichem met de dorpen die daarbij hoorden, tot aan Gaza met de dorpen die daarbij hoorden.
29 De gebieden en plaatsen waar de stam van Manasse woonde, waren: Bet-Sean met de dorpen die daarbij hoorden, Taänach met de dorpen die daarbij hoorden, Megiddo met de dorpen die daarbij hoorden en Dor met de dorpen die daarbij hoorden. Hier woonden [ dus de stammen van Manasse en Efraïm, ] de zonen van Jozef, die een zoon was van Israël.