27 Ook hakten ze de heilige paal van Baäl om en sloegen die stuk. De tempel braken ze af en ze maakten op die plek wc's. Die zijn er nu nog steeds.
28 Zo vernietigde Jehu in Israël de afgodendienst aan Baäl.
29 Alleen haalde hij de gouden kalveren in Bet-El en Dan niet weg. Dat waren de kalveren die koning Jerobeam, de zoon van Nebat, daar had neergezet en samen met Israël had aanbeden. De mensen gingen gewoon door met het aanbidden van de kalveren.
30 De Heer zei tegen Jehu: "Je hebt gedaan wat Ik wilde: je hebt de familie van Achab gestraft zoals Ik dat van plan was. Omdat je Mij gehoorzaamd hebt, zal na jou één van je zonen koning van Israël zijn. Je kleinzoon ook en de zoon van je kleinzoon ook weer. Maar daarna niet meer."
31 Maar Jehu was niet met zijn hele hart gehoorzaam aan de wet van de Heer, de God van Israël. Hij bleef de gouden kalveren aanbidden, net zoals vroeger koning Jerobeam had gedaan. En Israël deed daaraan mee.
32 In die tijd begon de Heer het land Israël kleiner te maken: [ koning ] Hazaël [ van Aram ] veroverde een groot gebied van Israël.
33 Hij veroverde alles wat aan de oostkant van de Jordaan ligt. Dus het hele land Gilead, dat is het hele gebied van de stammen van Gad, Ruben en de helft van de stam van Manasse. Namelijk het gebied vanaf Aroër aan de beek Arnon [ in het zuiden ], en Gilead, en het gebied Basan [ in het noorden ].