1 In de tijd dat Jojakim koning was, werd Juda veroverd door koning Nebukadnezar van Babel. Drie jaar lang gehoorzaamde koning Jojakim de koning van Babel. Maar daarna kwam hij tegen hem in opstand.
2 Toen stuurde de Heer benden Babyloniërs, Arameeërs, Moabieten en Ammonieten op het land af. Dat deed Hij om Juda te vernietigen, zoals Hij van tevoren had gezegd door zijn profeten.
3 Want Hij wilde niets meer met Juda te maken hebben. Niet alleen omdat koning Manasse niet had geleefd zoals Hij het wilde,
4 maar vooral omdat hij zoveel onschuldige mensen had vermoord in Jeruzalem. De Heer kon dat niet ongestraft laten.
5 De rest van wat Jojakim allemaal heeft gedaan, staat opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Juda.
6 Jojakim stierf en werd begraven. Zijn zoon Jojachin werd na hem koning van Juda.