13 Hij nam alle schatten uit de tempel van de Heer en uit het koninklijk paleis mee, zoals de Heer gezegd had. Ook alles wat koning Salomo vroeger had laten maken voor de tempel van de Heer. En hij haalde ook al het goud van de muren en deuren af.
14 Hij nam de bewoners van Jeruzalem mee: de leiders van de stad, alle mannen die met wapens konden omgaan (10.000 in totaal) en alle timmermannen en smeden. Alleen de arme mensen liet hij achter.
15 Ook koning Jojachin nam hij mee naar Babel, met zijn moeder, zijn vrouwen, zijn hovelingen en alle belangrijke bewoners van het land.
16 Het hele leger (7000 mannen), de timmermannen en smeden (1000 mannen), en alle mannen die met de wapens konden omgaan, nam koning Nebukadnezar mee naar Babel.
17 En hij maakte Jojachins oom, Mattanja, koning van Juda. Mattanja was de broer van Jojachins vader. Nebukadnezar gaf hem een andere naam: Zedekia.
18 Zedekia was 21 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 11 jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Hamutal. Ze was een dochter van Jeremia. Ze kwam uit Libna.
19 Zedekia leefde niet zoals de Heer het wil, net zoals Jojakim.