1 De Heer stuurde [ de profeet ] Natan naar David. Hij zei tegen David: "Er waren in een stad twee mannen. De één was rijk en de ander was arm.
2 De rijke man had heel veel schapen en koeien.
3 De arme man had niets. Alleen maar één lammetje dat hij had gekocht. Het groeide bij hem op, samen met zijn kinderen. Het at van zijn bord, dronk uit zijn beker en sliep bij hem op schoot. Het lammetje was net een kind voor hem.
4 Op een keer kreeg de rijke man bezoek. Hij vond het zonde om één van zijn eigen schapen of koeien voor zijn gast te slachten. Daarom nam hij het lammetje van de arme man en maakte dat klaar voor zijn gast."
5 Toen werd David woedend op die man. Hij zei tegen Natan: "Ik zweer bij de Heer dat de man die dat gedaan heeft, de doodstraf verdient!
6 En omdat hij dit heeft gedaan en geen medelijden had met de arme man, moet hij hem vier lammetjes teruggeven."