7 Wees dapper en houd moed. Saul is wel gestorven, maar nu hebben de Judeeërs mij tot koning van de stam van Juda gezalfd."
8 Abner, de zoon van Ner, was de legeraanvoerder van Saul geweest. Hij had Sauls zoon Isboset meegenomen naar Mahanaïm.
9 Daar had hij Isboset koning gemaakt van Gilead, de stam van Aser, Jizreël, de stam van Efraïm en de stam van Benjamin. Dus over heel Israël[ , behalve de stam van Juda ].
10 Isboset was toen 40 jaar. Hij regeerde twee jaar. Alleen de stam van Juda volgde David.
11 David regeerde zeven jaar en zes maanden in Hebron als koning van de stam van Juda.
12 Toen trok Abner met het leger van Isboset van Mahanaïm naar Gibeon.
13 Joab, de zoon van Zeruja, trok met Davids mannen ook naar Gibeon. De twee legers ontmoetten elkaar bij de vijver van Gibeon. Daar bleven ze ieder aan een kant van de vijver staan.