19 Ik ben trouw aan Israël en wil vrede voor Israël. Maar nu komt u één van de belangrijkste steden van Israël verwoesten. Waarom wilt u Abel-Bet Maächa, een stad die eigendom is van de Heer, vernietigen?"
20 Joab antwoordde: "Ik wil helemaal niet verwoesten en vernietigen. Echt niet.
21 Maar er is hier in de stad een man uit de bergen van de stam van Efraïm. Hij is tegen koning David in opstand gekomen. Hij heet Seba, de zoon van Bichri. Geef hem aan ons, dan zal ik de stad met rust laten." Toen zei de vrouw tegen Joab: "Goed, ik zal zeggen dat ze zijn hoofd over de muur moeten gooien."
22 Ze ging de bewoners van de stad vertellen wat ze met Joab had afgesproken. Toen hakten ze Seba het hoofd af en gooiden het naar Joab. Joab blies op zijn ramshoorn als teken dat de strijd voorbij was en alle mannen gingen naar huis terug. Joab ging terug naar de koning in Jeruzalem.
23 Joab was de aanvoerder van het hele leger van Israël. Benaja, de zoon van Jojada, was de aanvoerder van de lijfwacht van de koning.
24 Adoram had de leiding over het ophalen van de belastingen en over de arbeidsdienst van de mensen die voor de koning moesten werken. Josafat, de zoon van Ahilud, was minister-president,
25 Seja was schrijver, Zadok en Abjatar waren priester.