6 Ze liepen het huis in, met de smoes dat ze graan wilden komen halen. Ze staken Isboset in zijn buik en vertrokken weer.
7 Ze waren het huis binnengekomen toen hij in zijn slaapkamer op bed lag. Ze staken hem dood en hakten zijn hoofd af. Ze vertrokken en namen zijn hoofd mee. De hele nacht liepen ze door, naar Hebron, over de weg door de vlakte.
8 Ze brachten het hoofd van Isboset naar koning David in Hebron. Ze zeiden tegen hem: "Kijk, hier is het hoofd van Isboset, de zoon van uw vijand Saul. Saul heeft u altijd willen doden. Vandaag heeft de Heer daarvoor wraak genomen op Saul en zijn kinderen."
9 en
10 Maar David antwoordde hen: "Toen Saul dood was, was er een man die mij dat bericht kwam brengen. Hij dacht dat hij voor dat nieuws wel een beloning van mij zou krijgen. Maar ik heb hem in Ziklag gegrepen en gedood. Zo'n beloning had hij verdiend met zijn nieuws. Ik zweer bij de Heer die mij uit elk gevaar heeft gered:
11 jullie zal ik op dezelfde manier belonen! Want jullie zijn schurken, dat jullie een onschuldig man thuis in zijn bed vermoorden!"
12 En hij gaf zijn mannen het bevel om de twee te doden. Daarna hakten ze hun de handen en voeten af en hingen hen op bij de vijver in Hebron. Maar het hoofd van Isboset begroeven ze in het graf van Abner in Hebron.